Jona ging de stad uit en aan de oostkant van de stad gekomen, ging hij daar zitten. Hij maakte zich een loofdak en ging daaronder in de schaduw zitten uitkijken, wat er met de stad zou gebeuren. Nu liet Jahwe God een ricinusboom opschieten, tot boven Jona uit, om zijn hoofd te beschaduwen en hem zo van zijn wreveligheid te genezen. Jona was opgetogen over die boom. Maar toen beschikte God het zo, dat er de volgende dag in alle vroegte een worm kwam, die de boom aanvrat en deed verdorren. Bovendien zond God, zodra de zon was opgekomen, een verzengende oostenwind, en de zon stak zo hevig op Jona’s hoofd, dat hij uitgeput neerzonk. Hij verlangde te sterven en zei: ‘De dood is mij liever dan het leven.’ Maar God vroeg aan Jona: ‘Is er wel reden om zo nijdig te zijn over die ricinusboom?’ Hij antwoordde: ‘Ja, ik heb reden om door en door nijdig te zijn!’ Daarop sprak Jahwe: ‘Gij zijt begaan met die ricinusboom, waarvoor gij niets hebt gedaan en die gij niet hebt opgekweekt, die boom die tussen de ene nacht en de andere is opgeschoten en verdwenen? En zou Ik dan niet begaan zijn met Nineve, de grote stad Nineve, waar zoveel mensen wonen – meer dan twaalf tienduizendtallen – mensen, die het verschil tussen hun rechterhand en hun linkerhand niet weten, en ook nog zoveel dieren?’Â
– Jon 4, 5-11