God sprak: `Het water onder de hemel moet naar een plaats samenÂvloeien, zodat het droge zichtÂbaar wordt.’ Zo gebeurde het. Het droge noemde God land, en het samenÂgevloeide water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was. God sprak: `Het land moet zich tooien met jong groen gras, zaadvormend gewas en vruchtbomen die ieder naar zijn soort hun vruchten dragen, met zaad erin.’ Zo gebeurde het. En uit het land schoot jong groen op, gras, zaadvormend gewas, in allerlei soorten, en bomen die ieder naar zijn soort hun vruchten droegen, met zaad erin. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de derde dag.
– Gn 1, 9-13