Nu zond Jahwe een grote vis om Jona te verzwelgen. En Jona was in de buik van de vis, drie dagen en drie nachten. En in de buik van de vis bad Jona tot Jahwe, zijn God. Hij zei: ‘In mijn nood roep ik Jahwe aan, roep ik tot Hem om antwoord. Uit de schoot van de onderwereld schreeuw ik: Luister naar mijn stem! Gij hebt mij in de afgrond geworpen, in het hart van de zee; stromen water omgeven mij; al uw brekers, al uw golven slaan over mij heen. Ik zei al: Verworpen ben ik, uit uw ogen verbannen. Hoe zal ik ooit nog uw heilige tempel aanschouwen? Het water staat tot mijn lippen, de oceaan omgeeft mij, mijn hoofd is met wier omwonden. Tot aan het grondvlak van de bergen ben ik in de onderwereld afgedaald; haar grendels zijn achter mij dichtgegaan, voor eeuwig. Trek mij levend omhoog uit de grafkuil, Jahwe, mijn God! Nu mijn levensadem mij begeeft, gaan mijn gedachten naar Jahwe. Laat mijn gebed tot U komen, in uw heilige tempel. Degenen die voze waanbeelden dienen, zij geven hun toeverlaat prijs. 10Maar ik, ik wil, onder lofgezang U offers brengen, ik wil mijn gelofte gestand doen. Bij Jahwe is redding. Toen sprak Jahwe tot de vis en de vis spuwde Jona op het droge.Â
– Jon 2, 1-11