En Melchisedek, de koning van Salem, bood hem brood en wijn aan. Daar hij priester was van God de Allerhoogste, zegende hij hem met deze woorden: `Gezegend zij Abram door God de Allerhoogste, die de hemel en de aarde gemaakt heeft, en gezegend zij God de Allerhoogste, die uw vijand aan u heeft overgeleverd!’ En Abram gaf hem van alles een tiende deel. De koning van Sodom zei tot Abram: `Geef mij alleen de mensen terug, de buit kunt u zelf houden.’ Maar Abram zei tot de koning van Sodom: `Met opgeheven hand zweer ik bij Jahwe, God de Allerhoogste, die de hemel en de aarde gemaakt heeft:Â ik wil niets van u hebben, geen draad en geen schoenriem, niets van wat u toebehoort. U moet niet kunnen zeggen dat u Abram rijk hebt gemaakt. Niets daarvan. Ik vraag alleen maar wat de mannen verteerd hebben, en het deel van Aner, Eskol en Mamre, die met mij zijn uitgetrokken; laat hen nemen wat hun toekomt.’
– Gen 14, 18-24