Lezing
Hymne
693
Psalmen
883
Lauden
Hymne
697
Psalmen
886
KS
890
Middaggebed
Hymne
758
Psalmen
891
KS
893
Vespers
Hymne
699
Psalmen
895
KS
898
Completen
Hymne
682
Psalmen
1203
Eerste lezing
Jer. 17,5-8
Dit zegt God de Heer: “Vervloekt is hij die op mensen vertrouwt, die steunt op een schepsel en zich afkeert van de Heer.
Hij is een kale struik in de steppe, nooit krijgt hij regen. Hij staat op dorre woestijngrond, in een onvruchtbaar, verlaten gebied.
Gezegend is hij die op de Heer vertrouwt, en zich veilig weet bij Hem.
Hij is een boom aan een rivier, de wortels tot in het water. Hij heeft geen last van de hitte, zijn bladeren blijven groen. Een tijd van droogte deert hem niet, hij blijft altijd vrucht dragen.
Antwoordpsalm
Psalmen 1,1-2.3.4.6
Gelukkig de man die weigert te doen,
wat goddelozen hem raden;
die niet de wegen der zondaars gaat,
niet zit te midden der spotters.
maar die zijn geluk vindt in s’Heren wet,
haar dag en nacht overweegt.
Hij is als een boom, aan het water geplant,
die vruchten draagt op zijn tijd;
des zomers verdorren zijn bladeren niet,
maar al wat hij doet brengt hem voorspoed.
De goddelozen vergaat het zo niet:
de wind blaast hen weg als kaf.
De Heer immers let op de weg der gerechten,
de weg van de zondaars loopt dood.
Tweede lezing
1 Kor. 15,12.16-20
Broeders en zusters, als wij verkondigen dat Christus uit de doden is opgestaan,
hoe kunnen dan sommigen onder u beweren, dat er geen opstanding van de doden bestaat?
Want als de doden niet verrijzen, is ook Christus niet verrezen,
en als Christus niet is verrezen, is uw geloof waardeloos en zijt gij nog in uw zonden.
Dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn verloren.
Indien wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen.
Maar zo is het niet! Christus is opgestaan uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn.
Evangelie
Lc. 6,17.20-26
Samen met hen daalde Hij af, maar bleef staan op een vlak terrein. Daar bevond zich een talrijke groep
van zijn leerlingen en een grote volksmenigte uit heel het joodse land, uit Jeruzalem en uit het kustland Tyrus en Sidon;
Hij sloeg nu zijn ogen op, keek zijn leerlingen aan en sprak: ‘Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods.
Zalig die nu honger lijdt, want gij zult verzadigd worden.
Zalig die nu weent, want gij zult lachen.
Zalig zijt gij, wanneer omwille van de Mensenzoon de mensen u haten, wanneer zij u uitstoten,
u beschimpen en uw naam uit de samenleving bannen als iets verfoeilijks.
Als die dag komt, spring dan op van blijdschap, want groot is uw loon in de hemel.
Op dezelfde manier behandelden hun voorvaderen de profeten.
Maar wee u, rijken, want wat u vertroost, hebt ge al ontvangen.
Wee u, die nu verzadigd zijt, want ge zult honger lijden.
Wee u, die nu lacht, want ge zult klagen en wenen.
Wee u, wanneer alle mensen met lof over u spreken,
want hun voorvaderen deden hetzelfde met de valse profeten.