Lezing
Hymne
742
Psalmen
1144
Lauden
Hymne
742
Psalmen
1146
KS
265
Middaggebed
Hymne
762
Psalmen
1181
KS
218
Vespers
Hymne
740
Psalmen
1150
KS
212
Completen
Hymne
682
Psalmen
1207
Eerste lezing
Jes. 49, 8-15
Zo spreekt de Heer: “Op de tijd van mijn welbehagen verhoor Ik u, op de dag van het heil kom Ik u helpen.
Ik zal u vormen en u maken tot de man van het verbond, om het land weer te herstellen, om het verkommerde erf opnieuw te verdelen,
om tot de geboeiden te zeggen: ‘Komt naar buiten!’ en tot hen die in duisternis zitten:
‘Vertoont u!’ Langs de wegen zullen zij weiden, op de kale gronden zullen zij grazen.
Zij lijden geen honger of dorst, geen gloeiende wind, geen brandende zon die hen deert,
want Degene die zich ontfermt over hen, Hij geleidt hen, Hij brengt hen naar de waterbronnen.
Van al mijn bergen maak Ik banen en mijn wegen worden geëffend.
Er zijn er die komen van verre; anderen komen uit het noorden en van de zeekant, en weer anderen uit Sinim.
Hemelen, juicht, en gij, aarde, verblijd u! Bergen, breekt uit in gejubel,
want de Heer is zijn volk komen troosten, zich komen ontfermen over zijn arme getrouwen.
Sion denkt: De Heer heeft mij verlaten, mijn God heeft mij vergeten.
Kan een vrouw haar zuigeling vergeten? Heeft een moeder niet meer te doen met het kind van haar schoot?
En al zou een moeder haar kind vergeten, neen, Ik vergeet u nooit!”
Antwoordpsalm
Psalmen 145(144),8-9.13cd-14.17-18
De Heer is vol liefde en medelijden,
lankmoedig en zeer goedgunstig.
De Heer is bezorgd voor iedere mens,
barmhartig voor al wat Hij maakte.
Waarachtig is God in al zijn woorden
en heilig in al wat Hij doet.
De Heer ondersteunt die dreigen te vallen,
richt al wie gebukt gaat weer op.
De Heer is rechtvaardig op al zijn wegen,
en heilig in al wat Hij doet.
Nabij is de Heer voor elk die Hem aanroept,
voor elk die oprecht tot Hem bidt.
Evangelie
Joh. 5,17-30
In die tijd verdedigde Jezus zich tegen de Joden met de woorden: ‘Mijn Vader is tot op de dag van vandaag voortdurend aan het werk, en ook Ik houd niet op met werken.’
Om die reden waren de Joden er nog meer op uit om Hem te doden. Hij tastte immers niet slechts de sabbat aan, maar Hij noemde zelfs God zijn eigen Vader en maakte daardoor zichzelf aan God gelijk.
Hierop nam Jezus opnieuw het woord en sprak: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: de Zoon kan niets uit zichzelf, maar alleen datgene wat Hij de Vader ziet doen. En alles wat Deze doet, doet de Zoon insgelijks.
De Vader toch heeft de Zoon lief en laat Hem alles zien wat Hij doet. Nog grotere werken dan deze zal Hij Hem tonen, zodat gij verbaasd zult staan.
Want zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil.
De Vader oordeelt niemand, maar heeft het oordeel geheel en al in handen van de Zoon gelegd,
opdat allen de Zoon zouden eren zoals zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert evenmin de Vader die Hem zond.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie luistert naar mijn woord en gelooft in Hem die Mij zond, heeft eeuwig leven en is aan geen oordeel onderworpen, hij is immers reeds uit die dood naar het leven overgegaan.
Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: er zal een uur komen, ja het is er al, waarop de doden de stem van Gods Zoon zullen horen en die haar horen, zullen leven.
Zoals de Vader leven heeft in zichzelf, zo gaf Hij ook aan de Zoon leven in zichzelf te hebben.
Hij heeft Hem macht gegeven om oordeel te vellen; Hij is immers de Mensenzoon.
Verwondert u niet hierover: er zal een uur komen, waarop allen die in de graven zijn, zijn stem zullen horen.
Dan zullen zij die het goede deden, er uit te voorschijn komen tot de opstanding ten leven, maar die het kwade deden tot de opstanding ten oordeel.
Ik kan niets uit Mijzelf: Ik oordeel naar wat Ik hoor en mijn oordeel is rechtvaardig, omdat Ik niet mijn eigen wil zoek, maar de wil van Hem die Mij zond