20 februari 2025 ✝ Donderdag in de 6e week door het jaar

Lezingen

Evangelielezing

Lezing

Hymne

711

Psalmen

947

Lauden

Hymne

713

Psalmen

950

KS

953

Middaggebed

Hymne

758

Psalmen

954

KS

957

Vespers

Hymne

714

Psalmen

958

KS

961

Completen

Hymne

682

Psalmen

1209

Eerste lezing

Gen. 8,6-13.20-22

Toen zegende God Noë met zijn zonen, en sprak tot hen: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u, en bevolkt de aarde.
Vrees en schrik voor u zal heersen bij alle dieren op de aarde en bij alle vogels in de lucht; al wat over de aarde kruipt en alle vissen in de zee zijn onderworpen aan uw macht.
Alles, wat beweegt en leeft zal u tot voedsel strekken; met het groene gewas geef Ik dit alles aan u.
Alleen het vlees, waarin de ziel nog woont, die het bloed is, moogt ge niet eten.
Maar uw eigen levensbloed zal Ik wreken; van alle dieren zal Ik het terugeisen, zowel als van de mensen; van iedereen zal Ik het leven van den evenmens terugvorderen.
Wie het bloed van een mens vergiet, Diens bloed zal door mensen worden vergoten; Want als zijn beeld heeft God den mens gemaakt.
Gij dan weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u; wordt talrijk op de aarde, en bevolkt haar.
Daarop sprak God tot Noë en zijn zonen:
‘Hierbij sluit ik een verbond met jullie en met je nakomelingen,
en met alle levende wezens die bij jullie zijn: vogels, vee en wilde dieren, met alles wat uit de ark is gekomen, alle dieren op aarde.
Deze belofte doe Ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid, nooit weer zal er een zondvloed komen om de aarde te vernietigen.’
En dit,’ zei God, ‘zal voor alle komende generaties het teken zijn van het verbond tussen mij en jullie en alle levende wezens bij jullie:
Ik plaats mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van het verbond tussen mij en de aarde.

Antwoordpsalm

Psalmen 102(101),16-18.19-21.29.22-23

De heidenen zullen uw Naam weer duchten,
de vorsten der aarde uw heerlijkheid
wanneer Gij de muren van Sion herbouwt,
wanneer Gij daar weerkeert in volle luister,
wanneer Gij de stem der geplunderden hoort,
hun smeekbeden niet naast U neerlegt.

Stelt dit dan op schrift voor het komend geslacht
en laat onze zonen de Heer ervoor danken.
De Heer ziet omlaag van zijn heilige hoogte,
Hij ziet uit de hemel op aarde neer
Hij zal het geschrei der gevangenen horen,
verlossen die aan de dood zijn gewijd.

Het kroost van uw dienaren krijgt weer een woonplaats,
hun nageslacht blijft voor uw aanschijn bestaan
Dan wordt op de Sion zijn Naar weer verkondigd,
zijn lof in de heilige stad;
als volken en stammen daarheen zullen komen
om hulde te brengen aan God de Heer.

Evangelie

Mc. 8,27-33

In die tijd trok Jezus met zijn leerlingen naar de dorpen rond Caesarea van Filippus.
Onderweg stelde Hij aan zijn leerlingen de vraag: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’
Zij antwoordden Hem: ‘Johannes de Doper, anderen zeggen Elia
en weer anderen, dat Gij een van de profeten zijt.’
Daarop stelde Hij hun de vraag: ‘Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?’
Petrus ant­woordde: ‘Gij zijt de Christus.’
Maar Hij verbood hun nadrukkelijk iemand hierover te spreken.
Daarop begon Hij hun te leren, dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden
en door de oudsten, de hogepriesters en de schrift­geleerden verworpen worden
en ter dood gebracht, maar drie dagen later verrijzen.
Hij sprak deze woorden zonder terughou­dendheid.
Toen nam Petrus Jezus terzijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden.
Maar zich omkerend keek Hij naar zijn leerlingen en voegde Petrus op strenge toon toe:
‘Ga weg, satan, terug! want gij laat u leiden door menselijke overwe­gingen
en niet door wat God wil.’