Lezing
Hymne
704
Psalmen
1026
Lauden
Hymne
705
Psalmen
1029
KS
1032
Middaggebed
Hymne
758
Psalmen
1033
KS
1035
Vespers
Hymne
706
Psalmen
1037
KS
1038
Completen
Hymne
682
Psalmen
1206
Eerste lezing
Sir. 2,1-11
Mijn zoon, wanneer gij de Heer gaat dienen, bereid u dan voor op beproevingen
Laat uw hart de juiste weg inslaan en laat het sterk zijn, en wind u niet op als de tegenspoed komt.
Houd u aan Hem vast en laat Hem niet los: dan zult gij uiteindelijk verheven worden.
Alles wat u overkomt moet ge aanvaarden; gij moet geduldig zijn in de wederwaardigheden die u vernederen.
Want goud wordt in het vuur beproefd en de aan God welgevallige mens in de oven van de vernedering.
Vertrouw op Hem en Hij zal u helpen; bewandel rechte wegen en stel uw hoop op Hem.
Gij die de Heer vreest, verwacht zijn erbarming en wijkt niet af van de weg: gij zoudt kunnen vallen.
Gij die de Heer vreest, vertrouwt op Hem en uw loon blijft zeker niet uit.
Gij die de Heer vreest, hoopt op het goede, op eeuwige blijdschap en erbarming.
Richt uw ogen op de geslachten van vroeger en ziet: Is er iemand geweest die op de Heer vertrouwde en beschaamd werd? Heeft er iemand in de vrees voor Hem volhard die in de steek werd gelaten? Heeft iemand Hem aangeroepen zonder verhoord te worden?
Want de Heer is barmhartig en genadig. Hij vergeeft de zonden en redt op het ogenblik van de verdrukking.
Antwoordpsalm
Psalmen 37(36),3-4.18-19.27-28.39-40.
Vertrouw op de Heer en doe wat goed is,
dan zult gij veilig uw land bewonen.
Zoek uw geluk bij de Heer,
Hij geeft wat uw hart begeert.
De Heer draagt zorg voor het leven van de vromen,
hun erfdeel blijft eeuwig bijeen;
Ze staan niet verlegen in tijden van rampspoed,
maar worden verzadigd bij hongersnood.
Blijf ver van het kwaad en doe wat goed is,
dan moogt ge voor eeuwig hier wonen;
want God bemint de gerechtigheid, verlaat zijn getrouwen niet.
Het heil van de vromen komt van de Heer;
Hij is hun toevlucht in tijden van kwelling.
De Heer staat hen bij en bevrijdt hen,
Hij redt die zich tot Hem wenden.
Evangelie
Mc. 9,30-37
In die tijd gingen Jezus en zijn leerlingen weg van de berg
en trokken Galilea door; maar Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam,
want Hij was bezig zijn leerlingen te onderrichten. Hij zeide hun:
‘De Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen der mensen
en ze zullen Hem doden; maar drie dagen na zijn dood zal Hij weer opstaan.’
Zij begrepen die woorden wel niet, maar schrokken ervoor terug Hem te ondervragen.
Zij kwamen in Kafarnaum en, eenmaal thuis, ondervroeg Hij hen: ‘Waar hebt ge onderweg over getwist?’
Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg een woordenwisseling gehad over de vraag, wie de grootste was.
Toen zette Hij zich neer, riep de twaalf bij zich en zei tot hen:
‘Als iemand de eerste wil zijn, moet hij laatste van allen en de dienaar van allen zijn.’
Hij nam een kind en zette het in hun midden; Hij omarmde het en sprak tot hen:
‘Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam, neemt Mij op;
en wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft.