4 februari 2025 ✝ Dinsdag in de 4e week door het jaar

Lezingen

Evangelielezing

Lezing

Hymne

704

Psalmen

1130

Lauden

Hymne

705

Psalmen

1133

KS

1135

Middaggebed

Hymne

758

Psalmen

1137

KS

1139

Vespers

Hymne

706

Psalmen

1140

KS

1142

Completen

Hymne

682

Psalmen

1206

Eerste lezing

Heb. 12,1-4

Broeders en zusters, nu wij door zo’n menigte geloofsgetuigen omringd zijn, moeten ook wij de last van de zonde,
waarin we steeds weer verstrikt raken, van ons afwerpen en vastberaden de wedstrijd lopen die voor ons ligt.
Laten we daarbij de blik gericht houden op Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof:
denkend aan de vreugde die voor Hem in het verschiet lag, liet Hij zich niet afschrikken door de schande van het kruis.
Hij hield stand en nam plaats aan de rechterzijde van de troon van God.
Laat tot u doordringen hoe Hij standhield toen de zondaars zich zo tegen Hem verzetten, opdat u niet de moed verliest en het opgeeft.
U hebt in uw strijd tegen de zonde uw leven nog niet op het spel gezet.

Antwoordpsalm

Psalmen 22(21),26-27.28.30bc.27c.31a.32

Van u komt mijn lofzang in de kring van het volk,
mijn geloften los ik in bij wie u vrezen.
De vernederden zullen eten en worden verzadigd.
Zij die hem zoeken, brengen lof aan de Heer.
Voor altijd mogen jullie leven!

Overal, tot aan de einden der aarde,
zal men de Heer gedenken en zich tot hem wenden.
Voor U zullen zich buigen
alle stammen en volken.

wie in het graf zijn neergedaald zullen Hem aanbidden
En voor hem zullen knielen wie afdaalt in het stof.
Voor altijd mogen jullie leven,
een nieuw geslacht zal hem dienen.

Aan het volk dat nog geboren moet worden
zal het van zijn gerechtigheid verhalen:
Hij is een God van daden.

Evangelie

Mc. 5,21-43

In die tijd, toen Jezus weer met de boot overgestoken was, stroomde veel volk bij Hem samen. Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond,
kwam er een zekere Jaïrus, de overste van de synago­ge. Toen hij Hem zag viel hij Hem te voet en smeekte Hem met aandrang:
‘Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven, kom toch haar de handen opleggen, opdat ze mag genezen en leven.’
Jezus ging met hem mee. Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op.
Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed;
zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters en haar gehele vermogen uitgegeven,
maar zonder er baat bij te vinden; integendeel het was nog erger met haar geworden.
Omdat zij over Jezus gehoord had, drong zij zich in de menigte naar voren en raakte zijn mantel aan.
Want ze zei bij zichzelf: ‘Als ik slechts zijn kleren kan aanraken, zal ik al genezen zijn.’
Terstond hield de bloeding op en werd ze aan haar lichaam gewaar, dat ze van haar kwaal genezen was.
Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust dat er een kracht van Hem was uitgegaan;
Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg: ‘Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’
Zijn leerlingen zeiden tot Hem: ‘Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt: Wie heeft mij aangeraakt?’
Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had.
Wetend wat er met haar gebeurd was, kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen en bekende Hem de hele waarheid.
Toen sprak Hij tot haar: ‘Dochter, uw geloof heeft u genezen.
Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.’
Hij was nog niet uitgesproken, of men kwam uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap:
‘Uw dochter is gestorven. Waartoe zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?’
Jezus ving op wat er bericht werd en zei tot de overste van de synagoge: ‘
Wees niet bang, maar blijf geloven.’
Hij liet niemand met zich meegaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
Toen zij aan het huis van de overste kwamen, zag Hij het rouwmis­baar van mensen die luid weenden en weeklaagden.
Hij ging naar binnen en zei tot hen: ‘Waarom dit misbaar en geween? Het kind is niet gestorven, maar slaapt.’
Doch ze lachten Hem uit. Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging met zijn metgezellen
en de vader en moeder van het kind het vertrek binnen, waar het kind lag.
Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar: ‘Talita koemi ‘;
wat vertaald betekent: ‘Meisje, Ik zeg je, sta op.’
Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond; want het was twaalf jaar.
En ze stonden stom van verbazing.
Hij legde hun nadrukke­lijk op, dat niemand het te weten mocht komen,
en voegde eraan toe, dat men haar te eten moest geven.