6 november ✝ Woensdag in de 31e week door het jaar

Lezingen

Evangelielezing

Lezing

Hymne

708

Psalmen

1040

Lauden

Hymne

709

Psalmen

1043

KS

1046

Middaggebed

Hymne

758

Psalmen

1047

KS

1050

Vespers

Hymne

710

Psalmen

1051

KS

1053

Completen

Hymne

682

Psalmen

1207

Eerste lezing

Fil. 2, 12-18

Dierbare vrienden, gij hebt altijd naar mij geluis­terd; maakt dus nu, in mijn afwezigheid, met niet minder ernst werk van uw heil dan toen ik bij u was.
God is het immers die zowel het willen als het doen bij u tot stand brengt, om zijn heilsplan te verwezenlijken.
Doet al wat ge te doen hebt, zonder, te morren of tegen te spreken.
Zorgt dat ge onberispelijk en ongerept zijt, als onbespro­ken kinderen van God onder een slinks en ontaard geslacht, waarin gij schittert als sterren in het heelal.
Houdt vast aan het woord des levens. Dan kan ik, als de dag van Christus komt, er trots op zijn dat mijn werk en mijn inspanning niet vergeefs zijn geweest.
Maar ook al wordt mijn bloed geplengd bij de offerdienst van uw geloof, dan nog wens ik mijzelf en u allen geluk.
En gij moet evengoed blij zijn en delen in mijn vreugde.

Antwoordpsalm

Psalmen 27(26),1.4.13-14

De Heer is mijn licht en mijn leidsman,
wie zou ik vrezen?
De Heer is de schuts van mijn leven,
voor wie zou ik bang zijn?

Eén ding slechts vraag ik de Heer,
meer zal ik niet wensen:
dat ik in Gods huis mag wonen zolang als ik leef.
Dat ik de beminnelijkheid van de Heer mag ervaren,
zijn tempel weer met eigen ogen mag zien.

Ik reken er op nog tijds mijn leven,
de weldaden van de Heer te ervaren.
Zie uit naar de Heer en houd dapper stand,
wees moedig van hart en vertrouw op de Heer.

Evangelie

Lc. 14, 25-33

Toen talloze mensen met Jezus meetrokken, keerde Hij zich om en zei tot hen:
‘Als iemand naar Mij toekomt, die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen,
zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij mijn leerling niet zijn.
Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan hij mijn leerling niet zijn.
Als iemand van u een toren wil bouwen, zal hij er dan niet eerst voor gaan zitten
om een begroting te maken, of hij wel genoeg bezit om hem te voltooien?
Anders zou het hem kunnen overkomen, als hij de fundering heeft gelegd en niet in staat is
het werk tot een einde te brengen, dat allen die het zien hem gaan bespotten
en zeggen: Die man begon te bouwen maar hij was niet in staat het einde te halen.
Of welke koning zal, als hij tegen een andere koning ten oorlog wil trekken, niet eerst overleggen
of hij sterk genoeg is om met tienduizend man het hoofd te bieden aan iemand die met twintigduizend man tegen hem optrekt?
Zo niet, dan stuurt hij, als de tegenstander nog ver weg is, een gezantschap en vraagt om de vredesvoor­waarden.
Zo kan niemand van u mijn leerling zijn, als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit.