Lezing
Hymne
692
Psalmen
776
Lauden
Hymne
696
Psalmen
780
KS
783
Middaggebed
Hymne
758
Psalmen
784
KS
786
Vespers
Hymne
698
Psalmen
788
KS
791
Completen
Hymne
682
Psalmen
1203
Eerste lezing
Jes. 6,1-2a.3-8
In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer, gezeten op een hoge en verheven troon. De sleep van zijn mantel vulde heel de tempel.
Serafs stonden boven Hem opgesteld, elk met zes vleugels: twee om het gelaat te bedekken, twee om de voeten te bedekken, twee om te vliegen.
Zij riepen elkaar toe: ”Heilig, heilig, heilig is de Heer van de machten; al wat de aarde vult is zijn heerlijkheid.’
De deurpinnen in de dorpels schudden van het luid geroep en de tempel stond vol rook.
Ik zei: ”Wee mij! Ik ben verloren! Ik ben een mens met onreine lippen, ik woon onder een volk met onreine lippen en ik heb met eigen ogen de Koning, De Heer van de machten gezien!’
Maar een van de serafs vloog op mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar had genomen,
hij raakte er mijn mond mee aan en sprak: ”Zie, nu zij uw lippen heeft aangeraakt, is uw zonde verdwenen, en uw schuld bedekt.’
Daarop hoorde ik de stem van de Heer: ”Wie zal Ik zenden, wie zal gaan in onze naam?’ Ik antwoordde: ”Hier ben ik, zend mij.
Antwoordpsalm
Psalmen 138(137),1-2a.2bc-3.4-5.7c-8.
U wil ik prijzen, Heer, uit heel mijn hart
omdat Gij naar mijn bidden hebt geluisterd.
Ik zing voor U en alle hemelmachten
en werp mij neer, gebogen naar uw heiligdom.
U prijs ik om uw goedheid en trouw,
want uw belofte hebt Gij mateloos vervuld.
Wanneer ik tot U riep hebt Gij mij steeds verhoord,
Gij hebt mij altijd nieuwe moed gegeven.
U zullen alle koningen der aarde eren,
wanneer zij horen wat Gij tot hen zegt.
Ook zullen zij de daden van de Heer bezingen:
Waarlijk, machtig is de grootheid van de Heer.
Steeds is uw uitgestrekte hand mijn redding:
de Heer voltooit voor mij al wat ik onderneem.
Uw goedheid, Heer, blijft duren zonder einde;
vergeet het maaksel van uw handen niet.
Tweede lezing
Kor. 15,1-11
Broeders en zusters, ik vestig uw aandacht op het evangelie dat ik u heb verkondigd,
dat gij hebt ontvangen, waarop gij gegrondvest zijt
en waardoor gij ook gered wordt: in welke bewoordingen heb ik het u verkondigd?
Ik neem aan dat gij die onthouden hebt; anders zoudt gij het geloof zonder nadenken hebben aanvaard.
In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen,
namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften,
en dat Hij begraven is, en dat Hij is opgestaan op de derde dag, volgens de Schriften,
en dat Hij is verschenen aan Kefas en daarna aan de Twaalf.
Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk,
van wie de meesten nog in leven zijn, hoewel sommigen zijn gestorven.
Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen.
En het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij, de misgeboorte.
Ja, ik ben de minste van de apostelen, niet waard apostel te heten, want ik heb Gods kerk vervolgd.
Maar door de genade van God ben ik wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest.
Ik heb harder gewerkt dan alle anderen, niet ik, maar de genade van God met mij.
Maar of zij het nu zijn of ik, dat verkondigen wij en dat hebt gij geloofd.
Evangelie
Lc. 5,1-11
Op zekere dag stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret, terwijl de mensen op Hem aandrongen om het woord Gods te horen.
Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten.
Hij stapte in een van de boten, die van Simon en vroeg hem een eindje van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk.
Toen Hij zijn toespraak had geeindigd, zei Hij tot Simon: ‘Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst.’
Simon antwoordde: ‘Meester, de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen, maar op uw woord zal ik de netten uitgooien.’
Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten,
dat deze dreigen te scheuren. Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot om hen te komen helpen. Toen die gekomen waren, vulden zij de beide boten tot zinkens toe.
Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei: ‘Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig mens.’
Ontzetting had zich meester gemaakt van hem en allen die bij hem waren vanwege de vangst die ze gedaan hadden;
en zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, die met Simon samenwerkten. Jezus echter sprak tot Simon: ‘Weest niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen.’
Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen.